De eigen leefwereld
In deze fase leeft de persoon met dementie meer en meer in zijn eigen wereld, waarin zijn enige houvast de belevenissen van vroeger zijn. Samen met dat alles zijn er de bijhorende emoties van toen, zoals angst en gevoelens van verlatenheid en daarbij komt nog dat voor de zieke hij correct is en de omgeving fout.
In hun wereld van vroeger – die volgens hun hersenen dus ook de wereld van nu is - zijn zij echter jong en sterk of alleszins valide en niet hulpbehoevend. Vandaar ook hun verzet tegen bijvoorbeeld hygiëne, met woorden als "ik ben al gewassen" en "mijn ondergoed is nog proper". Je kan je niet van de indruk ontdoen dat persoon met dementie zich gedurende lange periodes heel goed voelen in hun wereld. Het is dan wellicht verstandig hen daar zo weinig mogelijk in te storen en bijvoorbeeld wat slordige kleding door de vingers te zien. Het spreekt vanzelf dat in deze fase toezicht en hulp onontbeerlijk zijn.
De (non)-communicatie. Een gesprek loopt in twee richtingen. Als de persoon met dementie iets wil zeggen, is het belangrijk dat je moeite doet om het te verstaan. Daartoe zul je woorden en zinnen moeten aanvullen. Help de persoon met dementie om het zelf gezegd te krijgen en herhaal luidop wat je denkt begrepen te hebben. Dat geeft hem of haar het goede gevoel geslaagd te zijn.
Gezien de verwardheid in tijd en ruimte zal de inhoud van wat er gezegd wordt in jouw ogen dikwijls weinig zinvol zijn. Dat mag je hoegenaamd niet laten blijken, want dan blaas je als het ware de bruggen van contact op. Je vraagt daarom nooit "waarom", maar uitsluitend "wat" en "hoe". Louter verduidelijkende vragen dus. Op het moment van een verwardheidscrisis zelf probeer je rustgevend op te treden. Wellicht is het meeste heil te verwachten van lichamelijk contact, zoals een grote, langdurige, innige knuffel.
En je respecteert de “façade”. Je confronteert de persoon met dementie niet met de ongerijmdheid van wat ze zeggen of doen. Als dingen verkeerd lopen, begin je niet te kijven, kritiseren of discussiëren, want dat zou overkomen als afwijzing. Je leidt hen integendeel af uit situaties die moeilijk dreigen te worden, zoals het niet herkennen van iemand, het struikelen in een gesprek, het niet weten wat te kopen in een winkel...
Je hanteert vertrouwde dingen uit het verleden zoals foto's, geuren, muziek... zelfs een pop, een knuffeldier of knuffel-dekentje. Dat zijn een soort verlengstukken van de beveiligende ouders of alleszins van de beveiligende thuis. Ze kunnen grote diensten bewijzen op verplaatsing en bij het slapengaan.
Bijzondere aandacht nu voor omkering van het dag-nachtritme, nachtelijke onrust en nachtelijk dolen.
Veel personen met dementie wisselen als het ware gewoon de zetel voor het bed. Je probeert daarom zoveel mogelijk activiteit in te bouwen in de dag. Een dosis buitenlucht is daarbij extra nuttig. Slapen is voor een stuk ook gewoonte. Je last daarom vaste rituelen in, zoals tanden poetsen, nog even muziekje beluisteren, wandelingetje maken langs de buitendeuren. En je maakt daarbij het slapengaan aangenaam: prettige slaapkleding, voetverwarmers, een drankje, ... Je zorgt dat de slaapkamer altijd een beetje verlicht is: niet te veel, zodat het voor de persoon met dementie duidelijk nacht is, maar toch voldoende, zodat de contouren van de kamer zichtbaar blijven en er geen grillige, mogelijk angstaanjagende schaduwen vallen. Als er ondanks al die moeite nog nachtelijk dolen optreedt, zijn bovendien veiligheidsmaatregelen gewenst: slapen op het gelijkvloers, geen losliggende matten of tapijten, …
Met medicijnen moet je voorzichtig zijn, maar tegen onrust, omkering van het dag-nachtritme en/of nachtelijk dolen bestaan specifieke geneesmiddelen. Als de problemen al te groot worden, spreek er dan over met je arts. Het zal inmiddels duidelijk geworden zijn dat er zeer oordeelkundig dient omgesprongen met geneesmiddelen en zeker niet op eigen houtje kalmeer- of slaapmiddelen toedienen want ze kunnen verwardheid veroorzaken, ontremmen en dus averechts werken.
Terug naar menu
In deze fase leeft de persoon met dementie meer en meer in zijn eigen wereld, waarin zijn enige houvast de belevenissen van vroeger zijn. Samen met dat alles zijn er de bijhorende emoties van toen, zoals angst en gevoelens van verlatenheid en daarbij komt nog dat voor de zieke hij correct is en de omgeving fout.
In hun wereld van vroeger – die volgens hun hersenen dus ook de wereld van nu is - zijn zij echter jong en sterk of alleszins valide en niet hulpbehoevend. Vandaar ook hun verzet tegen bijvoorbeeld hygiëne, met woorden als "ik ben al gewassen" en "mijn ondergoed is nog proper". Je kan je niet van de indruk ontdoen dat persoon met dementie zich gedurende lange periodes heel goed voelen in hun wereld. Het is dan wellicht verstandig hen daar zo weinig mogelijk in te storen en bijvoorbeeld wat slordige kleding door de vingers te zien. Het spreekt vanzelf dat in deze fase toezicht en hulp onontbeerlijk zijn.
De (non)-communicatie. Een gesprek loopt in twee richtingen. Als de persoon met dementie iets wil zeggen, is het belangrijk dat je moeite doet om het te verstaan. Daartoe zul je woorden en zinnen moeten aanvullen. Help de persoon met dementie om het zelf gezegd te krijgen en herhaal luidop wat je denkt begrepen te hebben. Dat geeft hem of haar het goede gevoel geslaagd te zijn.
Gezien de verwardheid in tijd en ruimte zal de inhoud van wat er gezegd wordt in jouw ogen dikwijls weinig zinvol zijn. Dat mag je hoegenaamd niet laten blijken, want dan blaas je als het ware de bruggen van contact op. Je vraagt daarom nooit "waarom", maar uitsluitend "wat" en "hoe". Louter verduidelijkende vragen dus. Op het moment van een verwardheidscrisis zelf probeer je rustgevend op te treden. Wellicht is het meeste heil te verwachten van lichamelijk contact, zoals een grote, langdurige, innige knuffel.
En je respecteert de “façade”. Je confronteert de persoon met dementie niet met de ongerijmdheid van wat ze zeggen of doen. Als dingen verkeerd lopen, begin je niet te kijven, kritiseren of discussiëren, want dat zou overkomen als afwijzing. Je leidt hen integendeel af uit situaties die moeilijk dreigen te worden, zoals het niet herkennen van iemand, het struikelen in een gesprek, het niet weten wat te kopen in een winkel...
Je hanteert vertrouwde dingen uit het verleden zoals foto's, geuren, muziek... zelfs een pop, een knuffeldier of knuffel-dekentje. Dat zijn een soort verlengstukken van de beveiligende ouders of alleszins van de beveiligende thuis. Ze kunnen grote diensten bewijzen op verplaatsing en bij het slapengaan.
Bijzondere aandacht nu voor omkering van het dag-nachtritme, nachtelijke onrust en nachtelijk dolen.
Veel personen met dementie wisselen als het ware gewoon de zetel voor het bed. Je probeert daarom zoveel mogelijk activiteit in te bouwen in de dag. Een dosis buitenlucht is daarbij extra nuttig. Slapen is voor een stuk ook gewoonte. Je last daarom vaste rituelen in, zoals tanden poetsen, nog even muziekje beluisteren, wandelingetje maken langs de buitendeuren. En je maakt daarbij het slapengaan aangenaam: prettige slaapkleding, voetverwarmers, een drankje, ... Je zorgt dat de slaapkamer altijd een beetje verlicht is: niet te veel, zodat het voor de persoon met dementie duidelijk nacht is, maar toch voldoende, zodat de contouren van de kamer zichtbaar blijven en er geen grillige, mogelijk angstaanjagende schaduwen vallen. Als er ondanks al die moeite nog nachtelijk dolen optreedt, zijn bovendien veiligheidsmaatregelen gewenst: slapen op het gelijkvloers, geen losliggende matten of tapijten, …
Met medicijnen moet je voorzichtig zijn, maar tegen onrust, omkering van het dag-nachtritme en/of nachtelijk dolen bestaan specifieke geneesmiddelen. Als de problemen al te groot worden, spreek er dan over met je arts. Het zal inmiddels duidelijk geworden zijn dat er zeer oordeelkundig dient omgesprongen met geneesmiddelen en zeker niet op eigen houtje kalmeer- of slaapmiddelen toedienen want ze kunnen verwardheid veroorzaken, ontremmen en dus averechts werken.
Terug naar menu