Omgaan
met ernstige dementie
In het begin waren er vooral en vrijwel uitsluitend problemen met het korte-termijngeheugen: een vergeetachtigheid die het gewone oversteeg en het leven in de maatschappij steeds moeilijker maakte. Vervolgens was er het door elkaar halen van heden en verleden, een verlies van oriëntatie in ruimte en tijd, kortom: een grote verwardheid. Nu, jaren later, gaat meer en meer ook het lange-termijngeheugen verloren: men raakt stilaan kwijt wat men ooit aangeleerd kreeg, zelfs de dingen die men een leven lang goed gekend en gekund heeft...
Zo verliest men het vermogen van de taal. Men weet niet meer wat de woorden betekenen, kan ze bijgevolg niet meer verstaan en niet meer gebruiken om zich uit te drukken. Typisch is ook dat men de vertrouwde omgeving niet meer herkent: men weet niet meer waar men woont, ook al had men haast een leven lang dezelfde stek.
Men herkent de vertrouwde mensen rondom zich niet meer.
Men herkent zichzelf in de spiegel niet meer...
Men weet ook steeds minder waarvoor de dingen dienen, zo laat men bijvoorbeeld de lepel liggen en neemt de schaar om in de koffie te roeren.
Men weet niet meer welk kledingstuk voor welk lichaamsdeel bestemd is.
Men herkent bepaalde geuren niet meer, of bepaalde geluiden, zoals het rinkelen van de telefoon...
Veel van de omgeving wordt dus vreemd en onherkenbaar.
Geen wonder dat vele personen met dementie zich in dit stadium erg terugtrekken op zichzelf en niets doen of steeds dezelfde handelingen herhalen: stil voor zich uit zitten staren, wat murmelen, aan de kleren frommelen, klakken met de tong, mondbewegingen maken, met de vingers trommelen, zich aan- en uitkleden, op en neer gaan op de maat van een melodie, soms zelfs zich ritmisch slaan...
Op grond van dat grote niet-meer-kennen-en-herkennen gaat men vanzelfsprekend vele dingen niet meer kunnen. De TV uitzetten bijvoorbeeld. Of de kleren in de juiste volgorde aantrekken. Of zich naar behoren wassen. Of zelfs gewoon maar eten... Men wordt, met andere woorden, steeds meer hulpbehoevend. Die groeiende hulpbehoevendheid dient echter niet uitsluitend aan het verlies van de geestelijke vermogens toegeschreven te worden. In deze fase van dementie beginnen namelijk eveneens de louter lichamelijke vermogens achteruit te gaan. Zo worden de bewegingen onzekerder. Zelfs als men nog weet hoe de kleren aangetrokken moeten worden, krijgt men het vaak niet meer voor elkaar. Men verliest gewoon ook de vaardigheid om zich te wassen. De hand vindt steeds moeilijker de weg van het bord naar de mond. Soms verkrampen de spieren, wat zich bijvoorbeeld uit in een ongewoon straffe handgreep. Vaak gaat de controle op stoelgang en urine verloren...
Een aparte vermelding verdienen de mogelijke evenwichtsstoornissen. Ze vergroten de valneiging en bijgevolg het risico op dijbeenhalsfractuur, wat op deze leeftijd wel eens fataal durft aflopen. Idem dito voor de slikstoornissen, omdat het verslikken een - eveneens soms dodelijke - longontsteking kan veroorzaken. Er ontstaat trouwens een verminderde weerstand tegen infectie, zodat een relatief onschuldige infectie zware gevolgen kan hebben.
Het tempo waarin de evolutie naar totale afhankelijkheid en mogelijk fatale verwikkelingen zich afspeelt, loopt sterk uiteen: van enkele jaren tot ongeveer 10 jaar.
In het laatste stadium is het heel moeilijk om contact te maken met de persoon met dementie . Soms lijkt het zelfs alsof de persoon, de ‘ik’, uit de patiënt is verdwenen. De persoon met dementie kan weinig meer lachen (?), rondkijken of oogcontact maken. Het is moeilijk om waar te nemen hoe de persoon met dementie zich voelt. Hij reageert in het laatste stadium van dementie bijna niet meer op zijn omgeving. Als je contact maakt, maakt het niet zozeer meer uit wat je zegt, maar gaat het vooral om de toon waarop. Alleen zintuiglijke prikkels als rustige aangename klanken, geuren en aanrakingen kunnen de persoon met dementie nog bereiken. Het kan zijn dat je hier, heel soms, een reactie op terugkrijgt, bijvoorbeeld een kleine glimlach of een kneepje in je hand.
Praten met en zonder woorden: Als een kind op de wereld komt, is er eerst de taal van de nabijheid: aanraking, streling, koestering. Vervolgens de lichaamstaal: mimiek, houding en gebaren. Pas daarna de taal met woorden. Bij dementie gaan die vormen van communicatie in omgekeerde orde verloren wat betekent dat het contact op gevoelsniveau lang mogelijk blijft.
Het contact zal, hoe dan ook, meer en meer buiten de woorden moeten gebeuren. Je bespeelt zoveel mogelijk de zintuigen: met aangename geluiden, zoals geliefde muziek, met aangename geuren, met aangename smaken.... , je zoekt herhaaldelijk oogcontact maar vooral geef je huidcontact: gewoon aanraken...En zo zul je zien: contact blijft mogelijk, lang nadat het laatste woord gesproken is.
Je moet voortdurend een beetje bedacht zijn op lichamelijke letsels en aandoeningen. De persoon met dementie kan daar immers zelf niet meer over berichten. Je moet het afleiden uit gedragingen zoals crisissen van grote onrust, spartelen en/of schreeuwen. Als zoiets zich herhaalt, vraag je best doktersadvies.
Soms gaat de persoon met dementie alles in de mond stoppen, blaadjes van planten eten, water uit de bloemvaas drinken, spelen met de eigen uitwerpselen...
Sommige dingen kunnen niet door de beugel of zijn gevaarlijk en daar dient dan paal en perk aan gesteld. Maar vele dingen zijn alleen maar vreemd. Waarschijnlijk voelt de persoon met dementie er zich op de één of andere manier goed bij. In plaats van automatisch verbiedend en corrigerend op te treden, vraag je je wellicht beter telkens af of je het niet zonder meer kunt laten gebeuren. Je houdt je dan gewoon waakzaam op de achtergrond.
Terug naar menu
In het begin waren er vooral en vrijwel uitsluitend problemen met het korte-termijngeheugen: een vergeetachtigheid die het gewone oversteeg en het leven in de maatschappij steeds moeilijker maakte. Vervolgens was er het door elkaar halen van heden en verleden, een verlies van oriëntatie in ruimte en tijd, kortom: een grote verwardheid. Nu, jaren later, gaat meer en meer ook het lange-termijngeheugen verloren: men raakt stilaan kwijt wat men ooit aangeleerd kreeg, zelfs de dingen die men een leven lang goed gekend en gekund heeft...
Zo verliest men het vermogen van de taal. Men weet niet meer wat de woorden betekenen, kan ze bijgevolg niet meer verstaan en niet meer gebruiken om zich uit te drukken. Typisch is ook dat men de vertrouwde omgeving niet meer herkent: men weet niet meer waar men woont, ook al had men haast een leven lang dezelfde stek.
Men herkent de vertrouwde mensen rondom zich niet meer.
Men herkent zichzelf in de spiegel niet meer...
Men weet ook steeds minder waarvoor de dingen dienen, zo laat men bijvoorbeeld de lepel liggen en neemt de schaar om in de koffie te roeren.
Men weet niet meer welk kledingstuk voor welk lichaamsdeel bestemd is.
Men herkent bepaalde geuren niet meer, of bepaalde geluiden, zoals het rinkelen van de telefoon...
Veel van de omgeving wordt dus vreemd en onherkenbaar.
Geen wonder dat vele personen met dementie zich in dit stadium erg terugtrekken op zichzelf en niets doen of steeds dezelfde handelingen herhalen: stil voor zich uit zitten staren, wat murmelen, aan de kleren frommelen, klakken met de tong, mondbewegingen maken, met de vingers trommelen, zich aan- en uitkleden, op en neer gaan op de maat van een melodie, soms zelfs zich ritmisch slaan...
Op grond van dat grote niet-meer-kennen-en-herkennen gaat men vanzelfsprekend vele dingen niet meer kunnen. De TV uitzetten bijvoorbeeld. Of de kleren in de juiste volgorde aantrekken. Of zich naar behoren wassen. Of zelfs gewoon maar eten... Men wordt, met andere woorden, steeds meer hulpbehoevend. Die groeiende hulpbehoevendheid dient echter niet uitsluitend aan het verlies van de geestelijke vermogens toegeschreven te worden. In deze fase van dementie beginnen namelijk eveneens de louter lichamelijke vermogens achteruit te gaan. Zo worden de bewegingen onzekerder. Zelfs als men nog weet hoe de kleren aangetrokken moeten worden, krijgt men het vaak niet meer voor elkaar. Men verliest gewoon ook de vaardigheid om zich te wassen. De hand vindt steeds moeilijker de weg van het bord naar de mond. Soms verkrampen de spieren, wat zich bijvoorbeeld uit in een ongewoon straffe handgreep. Vaak gaat de controle op stoelgang en urine verloren...
Een aparte vermelding verdienen de mogelijke evenwichtsstoornissen. Ze vergroten de valneiging en bijgevolg het risico op dijbeenhalsfractuur, wat op deze leeftijd wel eens fataal durft aflopen. Idem dito voor de slikstoornissen, omdat het verslikken een - eveneens soms dodelijke - longontsteking kan veroorzaken. Er ontstaat trouwens een verminderde weerstand tegen infectie, zodat een relatief onschuldige infectie zware gevolgen kan hebben.
Het tempo waarin de evolutie naar totale afhankelijkheid en mogelijk fatale verwikkelingen zich afspeelt, loopt sterk uiteen: van enkele jaren tot ongeveer 10 jaar.
In het laatste stadium is het heel moeilijk om contact te maken met de persoon met dementie . Soms lijkt het zelfs alsof de persoon, de ‘ik’, uit de patiënt is verdwenen. De persoon met dementie kan weinig meer lachen (?), rondkijken of oogcontact maken. Het is moeilijk om waar te nemen hoe de persoon met dementie zich voelt. Hij reageert in het laatste stadium van dementie bijna niet meer op zijn omgeving. Als je contact maakt, maakt het niet zozeer meer uit wat je zegt, maar gaat het vooral om de toon waarop. Alleen zintuiglijke prikkels als rustige aangename klanken, geuren en aanrakingen kunnen de persoon met dementie nog bereiken. Het kan zijn dat je hier, heel soms, een reactie op terugkrijgt, bijvoorbeeld een kleine glimlach of een kneepje in je hand.
Praten met en zonder woorden: Als een kind op de wereld komt, is er eerst de taal van de nabijheid: aanraking, streling, koestering. Vervolgens de lichaamstaal: mimiek, houding en gebaren. Pas daarna de taal met woorden. Bij dementie gaan die vormen van communicatie in omgekeerde orde verloren wat betekent dat het contact op gevoelsniveau lang mogelijk blijft.
Het contact zal, hoe dan ook, meer en meer buiten de woorden moeten gebeuren. Je bespeelt zoveel mogelijk de zintuigen: met aangename geluiden, zoals geliefde muziek, met aangename geuren, met aangename smaken.... , je zoekt herhaaldelijk oogcontact maar vooral geef je huidcontact: gewoon aanraken...En zo zul je zien: contact blijft mogelijk, lang nadat het laatste woord gesproken is.
Je moet voortdurend een beetje bedacht zijn op lichamelijke letsels en aandoeningen. De persoon met dementie kan daar immers zelf niet meer over berichten. Je moet het afleiden uit gedragingen zoals crisissen van grote onrust, spartelen en/of schreeuwen. Als zoiets zich herhaalt, vraag je best doktersadvies.
Soms gaat de persoon met dementie alles in de mond stoppen, blaadjes van planten eten, water uit de bloemvaas drinken, spelen met de eigen uitwerpselen...
Sommige dingen kunnen niet door de beugel of zijn gevaarlijk en daar dient dan paal en perk aan gesteld. Maar vele dingen zijn alleen maar vreemd. Waarschijnlijk voelt de persoon met dementie er zich op de één of andere manier goed bij. In plaats van automatisch verbiedend en corrigerend op te treden, vraag je je wellicht beter telkens af of je het niet zonder meer kunt laten gebeuren. Je houdt je dan gewoon waakzaam op de achtergrond.
Terug naar menu